De architectuur als beeldende kunstuiting
De Bijenkorf Amsterdam Damrak 1914
De Bijenkorf huldigde de opvatting dat de esthetische verzorging van haar bouwwerken zowel uiterlijk als innerlijk van groot belang was voor het welslagen van de onderneming. Een commercieel bedrijf als de Bijenkorf kon zich niet alleen uit schoonheidsdrang en idealisme laten leiden door het laten ontwerpen van architectonische schoonheden. Hun verantwoordelijkheidsgevoel om ook een zakelijk ondernemer te zijn voor haar medewerkers, haar klanten en de belangengroeperingen buiten de onderneming die de continuïteit van het bedrijf essentieel vonden, was groot. Toch werd bij de keuze van de architecten met de grootst mogelijke zorgvuldigheid gestreefd naar de juiste keuze van ontwerpers. Dat begon reeds bij de keuze van de eerste architect voor de Bijenkorf Amsterdam J.A. van Straaten in 1908. In die tijd was de vestiging van een warenhuis als winkelformule een volstrekt nieuw fenomeen waar Nederland totaal onbekend mee was. Het waren het Duitse warenhuis- bedrijf Leonard Tietz en de winkelinrichter Schöndorff die de families Goudsmit en Isaac bijstonden in de besluitvorming en financiering van zo’n onbekende en gedurfde nieuwe ondernemingsformule. De families begreep ook dat bij de besluitvorming van de gemeente om het grondstuk aan de Dam aan de Bijenkorf te gunnen, zij de verplichting hadden om met een fraaie architectonische oplossing te komen. De Beurs van Berlage was juist opgeleverd en was een fraai in Renaissancestijl ontworpen gebouw geworden van een architectonische schoonheid. Samen met Van Straaten bracht Arthur Isaac een studie bezoek aan Berlijn om zich te laten inspireren. De directie van de Bijenkorf gaven van Straaten samen met Lubbers de opdracht een warenhuis te ontwerpen dat in twee fases gebouwd zou worden aan de Dam en het Damrak.
Hoewel het exterieur allerlei verwijzingen had naar de imposante Fin de Siècle-architectuur uit België, Frankrijk en ook Engeland, maakte het gebouw met zijn zandstenen gevels met kolossaalpilasters, frontons en schoorstenen ook een knipoog naar het befaamde 17de eeuwse Paleis op de Dam. De stijl van de eerste Bijenkorf was dan ook te omschrijven als (neo) classicistische barok. De keuze werd door de Amsterdamse gemeenschap zeer gewaardeerd en de kranten schreven lovend over de aanwinst in het hartje van de stad. Was het Amsterdamse warenhuis nog in de Franse Louis XIII stijl gehouden, voor Den Haag werd een prijsvraag uitgeschreven, waarbij de bekroning ten deel viel aan de Amsterdamse architect Piet Kramer die bij zijn eerste optreden in 1913 tot de avant-garde gerekend kon worden, een groep die zich opwierp als romantisch lyrische bestrijders van Berlages rationalisme en die tevens een van de bekendste vertegenwoordigers was van de veel geprezen moderne Nederlandse bouwkunst. In 1926 werd de Haagse Bijenkorf geopend. Vier jaar voor de opening van de Bijenkorf Rotterdam ontworpen door Dudok. Hij was de vermaarde Hilversumse bouwmeester. Wat kon er in vier jaar gebeuren binnen de Bijenkorf dat zo’n groot verschil in bouwvorm ontstond bij de keuze van de architect en hun stijlstroming. De luxueuse kostbaarheid van Kramers gebouw versus de sterk afstekende soberheid van Dudoks schepping.
Je kunt je afvragen of het het toeval was of koos de directie welbewust voor die nieuwe vorm nieuwe zakelijkheid, zo schreef het gerenommeerde maandblad voor oude en nieuwe beeldende kunst” De Kunst” in hun eerste jaargang in februari 1931.
"De scheppingen van de Bijenkorf Den Haag(1926) en Rotterdam(1930) waren in hun eigen type, knappe, karakteristieke en zuiver volgehouden werken, maar- en dat was het essentiële verschil- de geest van Kramers was in de eerste plaats symbolisch, romantisch, wil bekoren, die van Dudok was zakelijk, principieel rationalistisch met een goede harmonie tussen schoonheid en functionaliteit van het gebouw". De Kunst februari 1931
De Bijenkorf Amsterdam, Damrak 1914
Beide scheppingen waren in hun eigen type, knappe, karakteristieke en zuiver volgehouden werken, maar - en dat was het essentiële verschil - de geest van Kramer was in de eerste plaats symbolisch, romantisch, wilde bekoren, die van Dudok was zakelijk, principieel rationalistisch met een goede harmonie tussen schoonheid en functionaliteit van het gebouw. Kramer gaf een groot massaal bouwwerk met hoog opgaande verticale raampartijen, een gebouw dat heel even de vorm van een bijenkorf te binnen roept, maar waarvan het uiterlijk niet correspondeerde met wat er binnen gebeurde. Niets duidde op opeenvolging van etages. In Rotterdam waren de voor een groot gedeelte in glas opgeloste voorgevels natuurlijk wel het in de eerste plaats afsluitende elementen doch zij lieten het licht in grote vrijheid binnenstromen. Daardoor was het gevoel zo heel anders dan in Den Haag. In de richting gaande van de internationale Nederlandse bouwkunst had Dudok zowel de voorgevel als de lange wand aan de Schiedamse singel opgelost in ononderbroken lange glaspartijen. Zij gaven lange en hoge ruiten vlak aansluitend waardoor strakke aaneensluitende glasbanden ontstonden in horizontale richting. Zij waren vlak boven elkaar geplaatst door een band van geglazuurde baksteen in vijf sterk afstekende kleurlagen boven elkaar gescheiden.
Na de oorlog ging de Bijenkorf directie zich beraden over een vervanging van de zwaarbeschadigde winkel in Rotterdam. Opnieuw was de blik internationaal gericht. De oriëntatie was sterk Amerikaans. Macy’s en Abraham Strauss in New York waren in het vizier. Zoals reeds uit de visie van Alfred Goudsmit bleek was de directie gecharmeerd van de visie op warenhuizen van de Amerikaanse vrienden. Onder de slogan van de Amerikanen “much common sense and no nonsense, utility first” wilde de directie een architect zoeken. Toch werd er door de Europese trendsetters nog wel geringschattend naar de Amerikaanse cultuur gekeken. Pas nadat de beroemde Nederlandse architect J.J.P. Oud liet merken het daar niet mee eens te zijn, vond Alfred Goudsmit het midden met de uitnodiging aan architect Marcel Breuer om samen met A. Elzas, de huisarchitect van de Bijenkorf en HEMA, het nieuwe warenhuis te ontwerpen. Breuer was in 1902 in Hongarije geboren en verbonden aan het Bauhaus in Dessau, Weimar en in 1937 naar Amerika geëmigreerd. Midden jaren vijftig werkte hij samen met P.L. Nervi en B. Zehrfuss aan de nieuwe gebouwen van Unesco in Parijs. In Amerika was hij al een beroemde architect door de samenwerking met Walter Gropius en door zijn stalen buis- stoel B3 (Wassily) uit 1925.
Breuer met zijn fascinatie voor idealistische avant-garde Bauhaus stijl gecombineerd met industrieel functionalisme, kon prima werken in Amerika. Breuer bezat het vermogen om uiteenlopende aspecten van gebouwen zoals materialen, schaduwwerking, liggende rechthoekigedoos vormen, ongelijkzijdige vierhoeken, kristallijnen structuren en vrijdragend opgehangen bouwdelen aan een systematisch onderzoek onderwerpen. Hij deed dit met als doel om regelmaat en herhaling een exclusieve uitdrukking te geven. Deze benadering stelde Breuer in staat om zelfs vrijwel geheel gesloten gebouwen zoals musea een sprekend eigen gezicht te geven. Dat was wat Alfred Goudsmit in zijn nieuwe denken aansprak. De directie had immers in Amerika geleerd dat alle moderne warenhuizen dichte buitenwanden hadden en een vierkante vorm. Immers een gesloten doos bood meer wandruimte voor de presentatie van de goederen.
Door de vrijdragend opgehangen bouwdelen waren minder kolommen nodig en kon het interieur van de winkel erg efficiënt worden opgebouwd. Om kleuren van stoffen toch bij daglicht te kunnen bekijken, maar ook als decoratie in de gevel zijn in het nieuwe Rotterdam toch ramen gemaakt, spleet-ramen die regelmatig over het gevelvlak zijn verdeeld, onafhankelijk van enkele grote raampartijen voor de restaurants. De doos zweeft als het ware een bouwlaag boven de grond. Dit werd bereikt door de grote etalagepartijen en centrale ingangspartij. Het raffinement van het ontwerp zat in de proporties van het gebouw, in het materiaal en de fijnzinnige bewerking van de huid van de doos en in de wijze waarop het warenhuis op het straatniveau aansluit op het openbare gebied.
Met de opening in 1969 van de vierde loot aan de boom werd voor het eerst buiten de Randstad geëxpandeerd. Opnieuw werd op internationaal niveau naar een aansprekend architect en ontwerper gezocht. Gio Ponti in 1891 geboren was op het moment van het eerste contact in 1964 al niet jong meer, maar zijn internationale reputatie had hij gevestigd door het hotel Parco dei Principi in Sorrento, Italië en door de Pirelli toren in Milaan in 1956 en in Amerika bouwde hij het nieuwe kantoor voor Alitalia.. Met zijn motto 'Industry is the style of the 20th century; its mode of creation' neemt Ponti een belangrijke positie in de nieuwe kunststromingen van de twintigste eeuw in, waarin volgens hem decoratie en moderne ideeën gecombineerd konden worden. Tijdens een lange week dat de directie met hem in Nederland optrokken raakten Hans Isaac en Jacques Bons onder de indruk van zijn persoonlijkheid en kreeg hij de opdracht een gebouw voor filiaal Eindhoven te ontwerpen. Het gebouw ging uit twee delen bestaan. Het winkelgebouw werd ontworpen door Ponti en het ernaast liggende dienstengebouw door de Nederlandse architect Boosten. Zij waren onderling gescheiden door een “ transportationwall”. Het winkelgebouw werd net als in Rotterdam in 1957 opgezet als een blinde doos. Er was echter wel een groot verschil. Waar in Rotterdam delen van de constructie kwaliteiten nog zichtbaar waren door de in stijl van het gebouw afgewerkte kolommen, was dat in Eindhoven niet meer het geval. In Eindhoven was de afwerking van de kolommen kompleet afhankelijk van de soort interieur die de goederen verlangden. De gevel werd een blokvormig gebouw omkleed met een sierlijke gevel. Er was sprake van een compositie met een verticale gelding. In een brief aan de toenmalige huisarchitect G.C. Leene verwoordde Ponti zijn keuze als:”evoque un peu la verticalité des charmantes facades de Amsterdam; et c’est ce que je voulais aussi faire un hommage moderne à la Hollande” In de gevel waren wandstijlen opgenomen,volgens het zelfde patroon als de draagconstructie. Op deze wijze refereerde Ponti aan de gebouwen van Philips, die hij hoog waardeerde, Tussen deze stijlen van schoon beton zijn panelen met groen geglazuurde tegels geplaatst. Het gebouw moest een vrouwelijke uitstraling hebben als hommage aan de Nederlandse vrouw.
Het kernbegrip waarmee Ponti de directie van het concern in 1967 wist te charmeren was: “functionality of attraction” of met andere woorden de mensen moeten verleid worden om naar de Bijenkorf te komen voor hun aankopen. En dat gebeurde niet alleen door de locatie, het goede aanbod en service, maar vooral door de sfeer in de winkel. Deze sfeer werd niet alleen bepaald door het interieur, maar vooral ook door het exterieur en de inpassing in de stad. Een opvallend detail bij zijn benadering was ook dat een kleine pleintje voor de winkel wat nu het Piazza heet, de naam door hem bedacht, een essentieel onderdeel was van de sfeer van de Bijenkorf en een buiten terras moest hebben met een aansluitend restaurant binnen.
Foto front de Bijenkorf Den Haag 1926
Foto de Bijenkorf Rotterdam 1930
Het Koninklijk Bijenkorf Beheer concern bezat sinds 1968 het Galeries Modernes warenhuis als populaire warenhuisformule. De directie meende echter dat het pand in Arnhem uitermate geschikt was voor ombouw naar een Bijenkorf. Het besluit daartoe werd in 1973 genomen en de Bijenkorf opende haar deuren in april 1975. Architectonisch werd er geen grote aanpassing gedaan.Het gebouw van architectenbureau Van den Broek & Bakema werd oorspronkelijk ontworpen voor Galeries Modernes. De roltrappen en het betonskelet bleven staan, de rest van het interieur werd volledig ontmanteld. Het was vooral de inrichting die door de interieur designers van Terence Conran uit Engeland werden uitgevoerd. De façade kreeg een nieuw aanzicht maar had geen spectaculaire impact.
De eerste erfpachtsovereenkomst tussen de gemeente Utrecht en KBB dateerde van 8 maart 1974. KBB verplichtte zich daarbij om een warenhuis te openen aan de Lange Viestraat per 1 juni 1980. De beroemde Oostenrijkse architect Holzbauer kreeg de opdracht om een nieuw warenhuis te bouwen op de plek waar eerst de oude V&D had gestaan en die gesloopt was. Hij liet zich erg inspireren door de Bijenkorf in Den Haag dat hij een bijzonder gebouw vond. Echter dit ontwerp is nooit tot stand gekomen omdat de toenmalige projectleider John van Nuenen tot de conclusie kwam dat de winkel onmogelijk rendabel gemaakt kon worden. Het project werd in 1976 gestopt en een tijdelijke noodwinkel werd gestart. De eerste raamovereenkomst kon niet worden nagekomen en een nieuwe kwam ervoor in de plaats en ook deze zou nog twee keer gewijzigd worden.
Uiteindelijk moest het KBB-concern besluiten de overeenkomst over te dragen aan MAB de ontwikkelingsmaatschappij die de verplichtingen van de Bijenkorf overnam. Onderdeel van deze overeenkomst was dat de Bijenkorf 4500 m2 zou huren voor een kleine vestiging van de Bijenkorf. De MAB, ontwikkelde met de architecten Lucas & Ellerman een winkelcentrum van 9.000 m2. Het Bijenkorfdeel van de Bijenkorf werd ingericht door interieurarchitect Fitch & Company. Het winkelcentrum werd geopend op 24 maart 1987.
De eerstvolgende telg in de Bijenkorf familie zou Amstelveen worden. Het duurde nog tot 1995 voor er een gemeentelijke planontwikkeling kwam waar de Bijenkorf op in kon haken. Amstelveen ontbeerde op dat moment een echt winkelcentrum. De gemeente wilde daar verandering in brengen. Met de ontwikkeling van een plan “Stadshart Amstelveen” zou de gemeente het oude centrum met als belangrijke trekkers V&D en HEMA op een veel hoger plan brengen.
In een uitgebreide publiek-private samenwerking had de gemeente risicodragend meegedaan aan de ontwikkeling van dit winkelcentrum. De ontwikkelingsmaatschappij Stadshart Amstelveen C.V. realiseerde vanaf begin 1996 de vernieuwing van het Stadshart. Dit omvatte omvangrijke nieuwbouwprojecten van verschillende architecten en herinrichting van de openbare ruimte. De ontwikkelingsmaatschappij Stadshart Amstelveen C.V. was een samenwerkingsverband tussen de Gemeente Amstelveen, MAB / Bouwfonds en Ballast Nedam. Dit proces was in 1995 begonnen en bestond voor een gedeelte uit het oude winkelcentrum uit 1960 dat verbouwd en overdekt werd. In 1996 werd de oude Zaagtand afgebroken en vervangen door nieuwbouw voor het Stadshart en het oude Binnenhof volledig gerenoveerd. In 1998 was de volledige herontwikkeling gereed. Door de Bijenkorf werd er 8925 m2 winkel en 803 m2 kantoor gehuurd. De inrichting over drie etages kon volledig naar eigen smaak worden uitgevoerd. Een ontwerp van Nigel Stephenson van architectenbureau Greig & Stephenson uit Londen, dat ook de open vide in filiaal Den Haag had ontworpen, werd de architect. Een expansieteam onder leiding van Jaap Koster werkte met het externe bureau samen. Omdat de etages alle drie even groot waren konden de onderscheidende werelden gesplitst in mode- en wonen- werelden goed uitgewerkt worden. De kernpunten bij de beleidsbeslissing om voor Amstelveen te kiezen als zevende filiaal was: betere benutting van het verzorgingsgebied Amsterdam en het Gooi. De winkel werd geopend in september 1998.