Warenhuisarchitectuur en de Bijenkorf
Ansichtkaart van de Bijenkorf Amsterdam uit 1948
Ansichtkaart van de Bijenkorf Den Haag uit 1948
Ansichtkaart van de Bijenkorf Rotterdam van Dudok(1930) uit 1948
In BijenKorf van oktober 1948 gaf Alfred Goudsmit zijn visie op de bouwkundige aspecten van een warenhuis als architectonisch kunstwerk. Hij vergeleek daarbij de saaie maar functionele warenhuisgebouwen in Amerika met de architectonische meesterstukjes in Europa. Het warenhuis is een vorm van detailverkoop, en dateert uit de tweede helft van de 19e eeuw. Hij constateerde dat in die tijd in landen als Frankrijk, Italië en Spanje het streven van de eigenaren was om de groeiende ontwikkeling van het interieur van het warenhuiswezen als bedrijf gelijke tred te laten houden met de uiterlijke belangrijkheid van de gebouwen. De Bijenkorf in Amsterdam was een in renaissancestijl ontworpen gebouw van Van Straaten dat in een mooie harmonie vormde met het Paleis op de Dam wat in 1914 al een cultuurmonument was. De Amsterdamse Bijenkorf was toen reeds anders dan de warenhuizen die in de tweede helft van de 19e eeuw in Duitsland en Frankrijk gebouwd werden. Het waren glas paleizen die architectonische esthetica combineerden met de praktische doelmatigheid die nodig was voor de presentatie van de goederen in de winkel. Daarom de grote raampartijen die veel daglicht naar binnen lieten. Goede voorbeelden van de mooie gebouwen uit die tijd zijn Galeries Lafayette en Printemps aan de Boulevard Haussmann in Parijs. De Rotterdamse Bijenkorf van Dudok is een van de laatste en meest markante bijzondere gebouwen van die stijl die gebouwd waren. Het imposante gebouw trok internationale aandacht aldus Goudsmit.
De Bijenkorf in Den Haag (1926) verschilde in vele opzichten van het Dudokgebouw in Rotterdam (1930). De strenge koele eenvoud van de Rotterdamse gevel vormde een tegenstelling met het fantasierijke decoratieve bouwwerk van Piet Kramer in Den Haag. Staat de bouwstijl in Den Haag nog in het teken van de verticale lijnvorming, zo was de stijl van de Rotterdamse Bijenkorf in die tijd volledig gebaseerd op horizontale lijnvorming aldus Goudsmit. De grondgedachte van Dudok berustte op de opvatting dat een warenhuis een overdekte markt was. Die open markten kenden heel veel daglicht, wat naar de mening van de architect ook voor het warenhuis zou moeten gelden zodat de goederen hun natuurlijke kleuren konden aannemen. De discussie, wel of niet daglicht in de winkel stond in die tijd weer centraal. De ene stroming wilde het daglicht ruim baan geven en dus grote ramen zien, terwijl de andere stroming vond dat met de nieuwe lichttechnieken van die tijd het daglicht kon worden vermeden. Men had in de loop van de tijd vastgesteld dat het hebben van veel strekkende meters achterwand om de goederen te kunnen presenteren erg belangrijk was. De nieuwe stijl van de Amerikaanse warenhuizen die na de WOII werden gebouwd kenden geen raampartijen meer. Voor die goederen die nog daglicht nodig hadden maakte men lichtopening met daglicht plafonds. De ingangspartijen werden breed en voorzien van veel glas om zo een groot deel van de parterre van buitenaf te kunnen overzien.
"Het streven moet zijn het interieur van het warenhuiswezen als bedrijf gelijke tred te laten houden met de uiterlijke belangrijkheid van de gebouwen". Alfred Goudsmit 1948
Men kreeg zo ook van buitenaf een grootse indruk van de omvang en aantrekkelijke levendigheid van het bedrijf. Aldus Alfred Goudsmit. Ook de nieuwe constructietechnieken maakten het mogelijk om de kolommen in de winkel zo ver mogelijk uit elkaar te zetten. Daardoor was de bewegingsvrijheid van de inrichting van de afdelingen en de presentatie van de goederen zo groot mogelijk. In die tijd werd de aandacht voor de luchtverversing een belangrijk onderwerp. Men vond het zelfs het belangrijkste thema om goed op te lossen. In Amerika was men daarmee ver gevorderd en Goudsmit wilde ook deze nieuwe ontwikkeling in de nieuwe winkel die er in Rotterdam moest komen, installeren.
Zo ontstonden de belangrijkste programma’s van eisen. De winkel moest vierkant worden wat de oriëntatie van de klant vergemakkelijkte en ook de verticale transportmiddelen zoals roltrappen moesten een centrale plaats krijgen midden in de winkel.
Uit deze uiteenzetting bleek opnieuw hoe de toenmalige eigenaren steeds zoekende waren naar een voortdurend goed uitgebalanceerd compromis tussen architectonische stijlvernieuwing en organisatorische en inrichting-technische doelmatigheid voor een complexe bedrijfsformule als het warenhuis nu eenmaal was en is.