De Bijenkorf in 1938
Organisatieschema van de Bijenkorf in 1939.
Aan het eind van de jaren dertig was de Bijenkorf nog volledig in joodse handen. Want hoewel de inbreng van vreemd kapitaal flink was toegenomen, konden Arthur Isaac, Alfred Goudsmit en de Duitse investeerders, dankzij een oligarchische constructie, het gezag over de onderneming blijven voeren. De oprichters beschikten namelijk over zogenaamde prioriteitsaandelen, waaraan zij belangrijke bevoegdheden ontleenden. Zoals het recht nieuwe leden van de Raad van Beheer voor te dragen. Met als resultaat dat zowel de Raad van Beheer als de directie-generaal in die jaren uitsluitend door Nederlandse en Duitse Joden werden bemand – namens de Duitse investeerders was sinds 1914 Leo Meyer in de directie-generaal opgenomen. Het driemanschap Meyer, Isaac en Goudsmit vormde een stevig en strategisch vaardig directieteam.

De oprichters beschikten over zogenaamde prioriteitsaandelen, waaraan zij belangrijke bevoegdheden ontleenden.
Ook de managementlaag daaronder - niet alleen in de filialen, maar ook bij de HEMA - bestond volledig uit Joodse leidinggevenden, onder wie ook de drie zonen van Arthur Isaac: Hans, Hugo en Frits Isaac. Het was in die jaren van sterk opkomend antisemitisme dus niet verwonderlijk dat de Bijenkorf regelmatig slachtoffer werd van aanvallen door de NSB en andere fascistische groeperingen, die publiekelijk bekend maakten dat de Bijenkorf geleid werd door ‘volksvreemden’.
Frits Isaac, de oudste zoon van Arthur, had naar zeggen van zijn zoon Arthur, in 1939 nog wel overwogen om met zijn gezin naar Palestina te verhuizen, maar plichtsbesef en diepe verbondenheid met de Bijenkorf hadden hem daar uiteindelijk van weerhouden.

Het driemanschap in het bestuur van de Bijenkorf.

Frits Isaac , de oudste zoon van Arthur Isaac de mede vennoot, 1939.